Geen hokjesdenken

Brenda Vink, verpleegkundige niveau 4

Rust, kracht en doorzettingsvermogen
‘Ik werk nu ongeveer negen jaar bij HdS. Wat me in het werk in de thuiszorg vooral zo aanspreekt is de rust. Voor ik bij HdS begon, heb ik twee dagen meegelopen met een medewerkster die nu nóg mijn collega is. Ze ging even zitten, vroeg haar cliënt: “Hoe gaat het vanmorgen met u?” In de thuiszorg pas je je aan aan de leefomgeving van de mensen. En wat ik ook zo knap vond: de medewerkers verzinnen overal oplossingen voor, ze hebben zo’n doorzettingsvermogen, zo’n kracht. Als mensen thuis willen blijven, dan lukt dat ook. In een verpleeghuis ben je constant aan het rennen en zijn mensen snel gehospitaliseerd. Het wordt zo’n eenheidsmassa, iedereen moet zich aanpassen aan de organisatie. Bij de thuiszorg is dat andersom. Dat geeft voor jezelf ook een veel fijner gevoel.’

Zorg aan iedereen
‘HdS is voor mij een organisatie met een duidelijke christelijke signatuur. Alle medewerkers zijn christen, dat weet je en dat voel je. Daarom kiezen mensen ook voor HdS. Mensen denken soms dat we reformatorisch zijn, maar dat is niet zo. Sommige collega’s zijn dat wel, maar in al die jaren dat ik hier werk is het nooit een issue geweest van welke kerk je bent. Mijn reformatorische collega’s hebben net zo’n hekel aan zulk hokjesdenken als ik. Wij geven zorg aan iedereen, gelovig of niet-gelovig. Ik zou nooit voor een organisatie willen werken die daarin onderscheid maakt. Soms bid ik met mensen die pijn hebben, depressief zijn of in de stervensfase. Ik vind dat dat ook bij mijn werk hoort, net zoals doorverwijzen naar een pastoraal werker, of naar de diaconie.
Ik herken de identiteit ook aan de goede werksfeer, en aan de collegialiteit. Willen invallen als een collega ziek is, contact houden met langdurig zieke collega’s, we zien om naar elkaar. Onze teamleider staat ook echt voor HdS. Ze stimuleert initiatieven, zo gaan we met collega’s een HdS-koortje vormen en voor en met cliënten zingen.'

Liefdevol dienen
In mijn werk kom ik in zoveel verschillende situaties, bij jong en oud, arm en rijk, voor een korte periode of langdurig. Ik mag mantelzorgers, die eindeloos blijven ze zorgen, en voor wie ik enorme bewondering heb, ondersteunen. Dat maakt het werk zo mooi.
Bij liefdevol dienen moet ik denken aan een man met heel moeilijk gedrag, verschillende zorgorganisaties waren al afgehaakt. Hij was een typische zorgmijder, had psychiatrische problemen, maar was ook ontzettend eenzaam. In het begin gingen we alleen maar naar hem toe voor een kop koffie en een babbeltje, om een band op te bouwen. Een van mijn collega’s heeft ervoor gezorgd dat hij een hondje kreeg. Dat bracht wel weer andere problemen, maar het was zijn redding.
Vanuit je professionaliteit waak je ervoor dat mensen afhankelijk van je worden. Maar vanuit je menselijkheid mag je een stapje meer doen. Een keer had hij geen eten in huis op zondag. Toen ben ik een frietje voor hem gaan halen, hij moet toch eten?

Deze man had af en aan een euthanasiewens, maar die kwam voort uit zijn eenzaamheid. Uiteindelijk is hij in het ziekenhuis overleden. Vlak voor hij stierf zei hij: “Ik zou zo graag nog een poosje bij jullie willen blijven.” Ik was ontroerd. Later realiseerde ik me: dan hebben we ons werk goed gedaan.’